Ecologie
studiewijzer 5.5 (5 atheneum)
Antwoorden 3
IV. Milieubiologie
- eigen samenvatting
- Eutrofiëring = voedselrijker
worden. Met voedsel worden in dit geval de anorganische
stoffen als nitraten, fosfaten en sulfaten bedoeld die
geschikt zijn als meststoffen voor planten. Deze stoffen
kunnen in het water of in de bodem komen door
bijvoorbeeld afbraak van organische stoffen door
bodembacteriën
(vooral nitraat en
ammonium), maar ook sulfaat en fosfaat uit mest en via de industrie (sulfaat door verbranding van
stookolie) en door huishoudens (fosfaat uit
wasmiddelen).
In geëutrofiëerd water groeien veel algen. Overdag
maken die zuurstof met de fotosynthese, maar 's nachts
verbruiken de planten en de bacteriën zoveel zuurstof voor hun celademhaling, dat
er tijdens warme dagen zuurstof gebrek ontstaat waardoor
vissterfte optreedt.
- overbemesting door:
gebruik van ingevoerd kunstmest
intensieve veeteelt (bio-industrie)
- Een ouderwets gemengd
bedrijf was een kringloop systeem. Het voedsel voor de
dieren werd op de akker naast de boerderij gekweekt en de
mest van de dieren werd op die akker gebruikt.
Een moderne boerderij gebruikt veel tot zeer veel voedsel
van de veevoederindustrie. De planten die daarin verwerkt
worden komen uit tropische landen (bijvoorbeeld Thailand)
Om het Nederlandse vee te voeren is in buitenland een
gebied nodig dat 7 keer zo groot is als het totale
Nederlandse landbouwareaal. De afbraak producten van deze
ingevoerde planten worden in Nederland in de bodem
gestopt waardoor overbemesting ontstaat.
- Zure regen
1.Door verdamping uit mest komt ammonium NH4+ en
NH3 in de lucht.
Deze ammonium komt via de regen in de bodem en
veroorzaakt allerlei ingewikkelde chemische processen
waardoor de bodem verzuurt.
2.De echte zure regen wordt vooral veroorzaakt door
zwavelzuur dat vrijkomt bij de verbranding van bepaalde
soorten olie en steenkool.
In Nederland komt deze verzuring vooral uit buitenland.
Bij het verbranden van aardgas komt geen zwavelzuur
vrij.
Broeikas effect
CO2 in de atmosfeer houdt de overdag door de zon
ingestraalde warmte vast, waardoor de atmosfeer
opwarmt.
Toename van CO2 door:
1) ontbossing - bomen
halen CO2 uit de lucht voor fotosynthese
2) verbranding van fossiele brandstof
Aantasting ozonlaag
Bepaalde chemische producten CFK's die o.a
gebruikt worden(werden)
in koelkasten piepschuim, spuitbussen verspreiden zich in
de atmosfeer. Op ongeveer 40 km hoogte zit in de
atmosfeer een dunne laag van een bijzonder soort zuurstof
(ozon) Deze stof wordt afgebroken door de CFK's en andere
stoffen. De ozonlaag houdt gevaarlijke mutagene en dus
kankerverwekkende UV-straling van de zon tegen.
- Persistente
stoffen zijn stoffen die moeilijk afbreken. Het
zijn dus stoffen die zeer lang in het milieu
blijven. Voorbeelden DDT en PCB
- DDT breekt niet af
en hoopt zich op in vetweefsel.
Om in leven te blijven moet een dier veel meer eten
dan zijn eigen gewicht. Het meeste voedsel wordt
verbrand. Als alle kleine beetjes DDT in het
voedsel in het lichaam achterblijven neemt de
concentratie in de loop van het leven van een dier
sterk toe.
Vooral grote roofdieren gaan dood aan DDT en PCB
vergiftiging omdat zij zeer veel kleinere dieren
eten die zelf een nog niet dodelijke dosis in hun
lichaam hebben.
- a. Volgens de tabel
zit in 1970 in groente minder DDT dan in wilde
planten. DDT mag niet meer gebruikt worden en
groente wordt op verboden bestrijdingsmiddelen
getest.
Roofvogels zijn altijd consument 2 of hoger. Mensen
eten ook vaak planten en zijn dikwijls consument 1.
Hoe verder in de voedselketen hoe hoger de
concentratie DDT.
b.
Vooral via
rivieren.
c. Via dieren die
rondtrekken.
d. Grote
roofdieren die aan het eind van de voedselketen staan.
V. Examenvragen
- tenminste 2,5/2,6/2,7 ha
- Voorbeelden van een juiste argumentatie:
- Zonder controleproef kan geen conclusie uit deze gegevens getrokken worden.
- De afname van het aantal lemmingen kan veroorzaakt zijn door een andere predator dan de hermelijn/kan een andere oorzaak hebben.
- Het aantal hermelijnen neemt eerder af dan het aantal lemmingen.
- Voorbeelden van juiste oorzaken:
- Een aantal vliegt in het donker over (en worden dus niet gezien).
- Niet op alle plaatsen in Nederland wordt geteld.
- Sommige vogels vliegen te hoog.
- Sommige vogels worden dubbel geteld.
- Van grote groepen wordt het aantal geschat.
- Deze aantallen worden gebruikt als argument vóór de hypothese want 210.000 + 335.000 = 545.000 vogels trekken zuidwaarts en 375.000 noordwaarts. Dat is 375.000/545.000 = 68%. Als ze allemaal dezelfde route over Nederland noordwaarts zouden nemen, had het 90% moeten zijn: 0,9 x 545.000 = 490.500 vogels.
In je antwoord moet staan:
- de (verantwoorde) berekening van het percentage/aantal vogels dat zuidwaarts trekt via Nederland
_ het verwachte percentage/aantal dat noordwaarts zou trekken als alle vogels deze route zouden nemen
- de conclusie dat deze gegevens de hypothese ondersteunen
- B
Duinriet en zandzegge zijn sterkere concurrenten dan de andere soorten planten die daarvoor wijken.
Bij commensalisme hebben de individuen van de ene soort voordeel en die van de andere soort geen voor- of nadeel. Bij mutualisme hebben beide soorten voordeel.
Bij parasitisme hebben individuen van de ene soort voordeel en die van de andere soort nadeel. Symbiose is samenleving van verschillende soorten. Het is een verzamelterm voor de hierboven genoemde begrippen.
- F
Gegeven is dat het aantal konijnen invloed heeft op de diversiteit. Alleen bij de grafieken C en F is de invloed van de plaag te zien. Als er minder konijnen zijn, is de diversiteit lager, maar hij kan niet nul zijn zoals in grafiek C. Er zijn immers dan vooral duinriet en zandzegge aanwezig.
- Uit de resten van organismen wordt kalium (K) vrijgemaakt dat door planten weer gebruikt kan worden (voor de opbouw van kalium-houdende organische stoffen).
- anaëroob: rotting, ammonificatie, denitrificatie, de-ammonificatie, bacteriële stikstoffixatie
aëroob: nitrificatie
- B
Door denitrificatie wordt nitraat omgezet in nitriet en vervolgens in N2 (gas).
- Het argument moet de
volgende notie bevatten:
bij de productie van waterstof ontstaan broeikasgassen
(o.a. CO2).
- a. in A/de atmosfeer en in C2/de diepere lagen van de oceanen
Opmerking: Een dergelijke vraag kan je goed maken als je
rustig de vraag bestudeert. Je moet alles wat eruit gaat
en alles wat erin gaat optellen en van elkaar
aftrekken.
b.
in B2/de land- en zoet waterorganismen is de afname 2
(gigaton per jaar)
in F/de winbare fossiele brandstoffen is de afname 5
(gigaton per jaar)
c. 15O (40 + 11O) gigaton
- D
- A
In de tekst bij de vorige vraag is sprake van
de netto CO2 fixatie van 1 hectare akkerbouwland
Het gaat dus over de productie per oppervlakte eenheid.
In de eerste kolom (netto primaire productie) is de
netto-productie per m2 weergegeven In de tweede kolom is
alleen de productie per jaar weergegeven, maar niet de
productie per oppervlakte eenheid
- De piramide bestaat uit vier lagen
De aangegeven schaal is juist toegepast op de producenten
alle drie consumentenbalken moeten juist zijn ten opzichte van de producentenbalk (0,1; 1,8; 16)
P = 100%
C1 = 16%
C2 = 1,8 %
C3 = 0,1%
- A
trofische niveaus zijn planten(producenten),
planteneters (consumenten 1), vleeseters (consumenten 2) etc.
Er is sprake van energieverlies door uitwerpselen e.d. Er
moet dus sprake zijn van dieren, dus consumenten.
- bewering 2
Het schema geeft de
energiestromen weer. Dus geen stoffen!!!
- I = 100 joules
A/I = 50% = 1/2 --> A = 50 joules
P/A = 2% = 2/100 = 1/50 --> P= 1 joule
R = A - P --> 50 - 1 = 49 joules
A
Plantaardige voeding bevat veel vezels (o.a.cellulose). Deze worden slecht verteerd en de vertering van plantaardig voedsel kost daardoor ook veel tijd. Planteneters hebben dan ook een veel langere darm dan vleeseters. vertering van vlees (voornamelijk eiwitten) kost weinig energie.
De hoeveelheid energie dat het
geresorbeerde voedsel bevat is bij planteneters en vleeseters ongeveer gelijk. Alleen moet een planteneter daarvoor meer kg voedsel naar binnen werken (en poept dus ook meer uit
- C4 en C5
De energieopname is 87/98 x 4 = 3,6 kcal m-2 j-1.
Totaal krijgen de vrij zwemmende vissen 11 + 87 = 98 kcal m-2 j-1, waarvan 87/98 direct uit het zoöplankton.
De mens gebruikt 4 kcal m-2 j-1 van de vrij zwemmende vissen waarvan
87/98 kcal m-2 j-1 via de weg van trofisch niveau 3
|